Overeenkomstig art. 30 van het Reglement van orde stelt het raadslid Sluijs de volgende vragen:

  1. Is het college bekend met het artikel ‘EU-regel nekt straatverkopers’ van De Telegraaf? (1)

  2. Hoe beoordeelt het college de impact van de Brusselse regelgeving op ondernemers zoals ijscoman Martijn Pekdemir, die nu geconfronteerd worden met onzekerheden over hun toekomst en investeringen?

  3. Hoe verhoudt de vijfjarige termijn zich tot de bevindingen van het onderzoek uit 2021, waarin gesteld werd dat de terugverdientijd voor investeringen in ambulante handel minimaal negen tot maximaal twaalf jaar is?

  4. Welke maatregelen gaat het college nemen om de belangen van langdurige en bewezen ondernemers te beschermen en eerlijke concurrentie te waarborgen, zoals eerder voorgesteld door Hart voor Den Haag?

  5. Op grond van de Europese Dienstenrichtlijn mogen schaarse vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd worden verleend. Gemeenten mogen wel zelf de termijn bepalen. De gemeente Den Haag heeft die termijn op vijf jaar gezet, in 2017. Is het college bereid om deze termijn (fors) op te rekken? Zo ja, tot hoe lang? Zo nee, waarom niet?

  6. Waarom is in de beantwoording van de schriftelijke vragen ‘Duidelijkheid over Haags kioskenbeleid’ (RIS315170) niet duidelijk aangegeven dat gemeenten zelf de termijn mogen bepalen?

  7. Hoe gaan mensen die zich jarenlang bewezen hebben en waarde hebben gecreëerd op een plek juist een streepje voor krijgen?

  8. Hoeveel standplaatsen kent Den Haag en is ruimte voor het vergroten van dat aantal en het verkleinen van de schaarste aan vergunningen? 

  9. Wat zijn de concrete stappen en het tijdsbestek waarin het college voornemens is om een nieuw voorstel voor vergunningstermijnen voor markten en ambulante handel aan de raad voor te leggen?

  10.  Op welke manier zal het college de behoeften van ondernemers in de ambulante handel meenemen bij het opstellen van dit nieuwe voorstel?