De raad van de gemeente Den Haag, in vergadering bijeen op 7 oktober 2020, ter bespreking van  bestemmingsplan Bloemenbuurt RIS 305630.

Ondergetekende(n) stelt/stellen het volgende amendement voor:

1. De ingediende zienswijzen onder Ra 2019.82 evenals gelijkluidende zienswijzen gegrond te verklaren  voor  zover betrekking hebbend op bezwaren tegen dakopbouwen bij hoekwoningen.

2. De hoekwoningen die in het vigerende bestemmingsplan Bloemenbuurt 2008 expliciet zijn uitgesloten voor plaatsing van een dakopbouw ook in het thans vast te stellen bestemmingsplan als zodanig op te nemen.

3. De toelichting op het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 aan te passen door op bladzijde 82 “5.3.3 Dakopbouwen en kapverdiepingen”  de 6e regel te vervolgen met ,,Expliciet daarvan uitgesloten zijn de hoekwoningen waarvan eerder is geconcludeerd (bestemmingsplan Bloemenbuurt 2008) dat het plaatsen van een dakopbouw te grote negatieve gevolgen heeft voor de naastliggende panden en tuinen”.

4. De onder 1 bedoelde aanpassing te verwerken op bijlage 2 van het voorstel Bloemenbuurt 2020 (kaart) door het verwijderen van de specifieke bouwaanduiding-dakopbouwen (sab-dob) voor betreffende panden.

Toelichting:

Het vigerende bestemmingsplan sluit om moverende redenen betreffende hoekwoningen expliciet uit van de mogelijkheid tot het plaatsen van een dakopbouw. Zoals u bekend zijn op het voornemen van de gemeente om op deze hoekwoningen nu wel een dakopbouw toe te staan de meeste zienswijzen ingediend.

Enkele jaren terug heeft de gemeente zelf op basis van het vigerende bestemmingsplan succesvol geprocedeerd. Reclamant was het niet eens met het uitsluiten van zijn hoekwoning. Daarbij draaide het om de bezonning van naast liggende woningen, tuinen en aantasting van woongenot. Het is daarom niet uit te leggen dat de gemeente nu voorstelt hier nu wel dakopbouwen toe te staan en dat de effecten daarvan op naastliggende woningen en tuinen acceptabel zijn. In betreffende situaties is sprake van een zeer geringe afstand tussen de panden.

Het effect van het aannemen van de voorgestelde aanpassing op het behalen van de doelstelling van “De agenda voor de Haagse Verdichting” is verwaarloosbaar. Het positieve effect voor de indieners van de zienswijzen is daarentegen groot.

Punten die bij de toelichting aan de orde kunnen komen, zijn bijvoorbeeld: Waarom wil de indiener het voorstel? Wat beoogt het voorstel? Wat zijn eventueel de (financiële) consequenties en hoe zijn die op te lossen?

William de Blok
Hart voor den Haag/Groep de Mos