“Wethouder De Jong toon daadkracht en geef uitbater groen licht!”

Groep de Mos volgt de ontwikkelingen in en van landgoed Ockenburgh op de voet. Al sinds jaar en dag wordt dit oude landgoed verkwanseld en holt het onderhoud van dit openbare park harder achteruit dan dat Niki Lauda in zijn beste dagen als autocoureur door de bochten van racecircuit Zandvoort racete.

Tot zo’’n twintig jaar geleden was dit landgoed een lust voor het oog. Na het afblazen van de bouw van het vijfsteeren hotel en de nieuwbouw van een theeschenkerij werd het stil.De droom van de bestuurders viel in duigen. Een vervallen rijksmonument, een verwilderd park en een lekkend en verpauperd Chalet Ockenburgh. Wethouder de Jong, nodigde een ieder uit om met voorstellen en ideeen te komen voor de het gebruik van het landhuis en Chalet Ockenburgh. Arno Leinweber probeerde, als uitbater van het chalet, direct een afspraak te maken om met de wethouder en de dienst stedelijke ontwikkeling (DSO), om voorwaarden en uiteraard zijn voorstellen te overleggen. Te vroeg gejuicht; de uitbater moest maar wachten tot eind juni. De afwikkeling van het juridisch gevecht tussen de gemeente en de projectontwikkelaar moest niet gehinderd worden door andere initiatieven. Afgelopen week is er weer een poging ondernomen om een afspraak te maken. Een nieuwe projectmanager heeft het dossier overgenomen en moet nog ingewerkt worden. Na aandringen is begin juli dan eindelijk de afspraak gemaakt en hoopt de heer Leinweber eindelijk het gesprek aan te gaan met de gemeente en portefeuillehouder de Jong.

Groep de Mos heeft uit welingelichte kringen al begrepen dat ten stadhuize het als minder prettig wordt ervaren dat Groep de Mos bovenop dit dossier zit. De Mos: “Ik ben de achterkamertjes politiek spuugzat. Al jaren zijn de Loosduiners en de bezoekers van dit openbare park, strijdbaar en ik steun de Loosduiners in hun strijd om het historische landgoed te behouden met een passende functie voor het monumentale landhuis en een laagdrempelige uitspanning, zoals Chalet Ockenburgh”.